
Jurisprudentie
BB1642
Datum uitspraak2007-07-09
Datum gepubliceerd2007-08-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers2007/10 HA RK 07-490 286920 609024 RL EXPL 06-18002
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers2007/10 HA RK 07-490 286920 609024 RL EXPL 06-18002
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek tot wraking van de vice-president in de sector kanton van de rechtbank. Verzoekster heeft het wrakingsverzoek gebaseerd op uitlatingen van de kantonrechter ter comparitie, die volgens verzoekster de objectieve vrees rechtvaardigen dat de kantonrechter jegens Wooninvest een vooringenomenheid heeft gekoesterd. De kantonrechter heeft verklaard dat zij het geschil de tijd en aandacht heeft gegeven die het verdiende en dat zij zich wel kritisch, maar niet vooringenomen en partijdig heeft opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de kantonrechter gedurende de loop van de comparitie enkele ongelukkige opmerkingen heeft gemaakt. Deze opmerkingen geven naar het oordeel van de rechtbank blijk van een persoonlijke visie van de kantonrechter, die ter zake niet relevant was. De rechtbank acht het aannemelijk dat door evenbedoelde opmerkingen bij verzoekster daadwerkelijk de indruk is ontstaan dat de kantonrechter beduidend meer begrip had voor het standpunt van de gedaagde in de hoofdzaak dan voor het standpunt van verzoekster. Gelet op het voorgaande heeft naar het oordeel van de rechtbank bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees kunnen ontstaan dat de kantonrechter jegens haar vooringenomenheid koesterde. De rechtbank is van oordeel dat iedere schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient te worden vermeden. Het verzoek tot wraking wordt toegewezen.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer: 2007/10
rekestnummer: HA RK 07-490
zaaknummer: 286920
rolnummer: 609024 RL EXPL 06-18002
datum beschikking: 9 juli 2007
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
de stichting
Stichting Wooninvest
gevestigd te Leidschendam-Voorburg,
verzoekster,
raadsvrouwe mr. A.P.J.M. Verbeek, advocaat te Amsterdam,
tegen
mr. [X.],
vice-president in de sector kanton van deze rechtbank,
hierna te noemen: kantonrechter.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Op 30 juni 2006 heeft verzoekster [gedaagde in de hoofdzaak] gedagvaard voor de sector kanton van deze rechtbank. [gedaagde in de hoofdzaak] heeft op 29 januari 2007 een conclusie van antwoord genomen en een eis in reconventie ingediend. Op 20 april 2007 heeft voor de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden.
1.2 Op 23 april 2007 heeft mr. Verbeek de kantonrechter verzocht om het proces-verbaal van de comparitie.
1.3 Bij fax van 27 april 2007 heeft mr. Verbeek namens verzoekster een verzoek tot wraking van de kantonrechter ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
2.1 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 21 mei 2007. Namens verzoekster zijn verschenen de heer [A], de heer [B] en de heer [C]. Zij zijn bijgestaan door mr. Verbeek. [gedaagde in de hoofdzaak] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.J.M. Jonk, advocaat te Dordrecht. De kantonrechter is in persoon verschenen.
2.2 Mr. Verbeek heeft ter zitting aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen het verzoek toegelicht. Zij heeft verzocht de beschikking te krijgen over de handgeschreven aantekeningen van de griffiers van de zitting van 20 april 2007. De kantonrechter is op dit verzoek gehoord. Vervolgens is het verzoek om de handgeschreven aantekeningen toegewezen en is de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden.
2.3 De griffier heeft bedoelde handgeschreven aantekeningen aan partijen toegezonden. Naar aanleiding daarvan heeft mr. Verbeek bij fax van 1 juni 2007 een verklaring van de heer [A] en de heer [B] aan de rechtbank toegezonden.
2.4 De behandeling is voortgezet op 25 juni 2007. Namens verzoekster zijn verschenen de heer [A] en de heer [B], bijgestaan door mr. Verbeek. [gedaagde in de hoofdzaak] is verschenen bij mr. Jonk. De kantonrechter is in persoon verschenen.
2.5 Mr. Verbeek heeft het verzoek toegelicht aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen. De kantonrechter heeft daar aan de hand van de door haar overgelegde aantekeningen op gereageerd.
3. Het standpunt van verzoekster
3.1 Verzoekster heeft het wrakingsverzoek gebaseerd op uitlatingen van de kantonrechter ter comparitie, die volgens verzoekster de objectieve vrees rechtvaardigen dat de kantonrechter jegens Wooninvest een vooringenomenheid heeft gekoesterd.
A. Bij aanvang van de comparitie heeft de kantonrechter gezegd dat zij op basis van haar persoonlijke ervaring als strafrechter de bewijsstukken uit het strafrechtelijk onderzoek, die door verzoekster waren overgelegd ter onderbouwing van de vordering, strafrechtelijk niet sluitend vond en derhalve civielrechtelijk ook niet voldoende achtte. Met betrekking tot een getuigenverklaring uit het strafrechtelijk onderzoek heeft de kantonrechter opgemerkt dat die louter een vermoeden van de getuige weergaf, dat niet kon dienen als bewijs. Op een verwijzing naar in het strafrechtelijk onderzoek ontdekte facturen met vermelding van projecten van Wooninvest op bepaalde Vinex-locaties heeft de kantonrechter gereageerd met de opmerking 'er wordt zoveel gebouwd op die plaatsen in Den Haag, die vermeldingen zeggen niets.' De kantonrechter heeft voorts de voor de comparitie overgelegde producties niet willen bespreken.
B. De kantonrechter heeft elke toelichting van Wooninvest op het bewijsmateriaal als niet relevant terzijde geschoven, terwijl zij een niet-onderbouwde toelichting van [gedaagde in de hoofdzaak] op de betalingen zonder vragen heeft geaccepteerd.
C. Met betrekking tot door [gedaagde in de hoofdzaak] in strijd met de overeengekomen onkosten-vergoeding van € 500 per maand gedeclareerde onkosten heeft de kantonrechter gezegd dat er niets mis is met het declareren van dinerkosten; dat zijn zakelijke kosten die niet begrepen zijn in de vaste onkostenvergoeding, ook al was dat tussen partijen niet overeengekomen. Voorts heeft de kantonrechter gezegd dat je niet kunt verwachten dat diners uit die vaste vergoeding van € 500,- per maand betaald worden, want als je één keer gaat eten is het al op. De opmerking van Wooninvest dat zij als sociale woningcorporatie opdrachtgever is en dat potentiële opdracht-nemers juist hun best doen om van Woninginvest opdrachten binnen te halen en niet andersom, heeft de kantonrechter niet serieus genomen.
D. De kantonrechter heeft niet willen spreken over de wijze waarop [gedaagde in de hoofdzaak] zijn gedeclareerde onkosten verborgen heeft gehouden. Toen Wooninvest had toegelicht dat zij pas nadat [gedaagde in de hoofdzaak] was geschorst achter de declaraties kwam omdat de bonnen altijd in [gedaagde in de hoofdzaak] werkkamer werden opgeborgen, heeft de kantonrechter gezegd dat niet iedereen binnen de organisatie hoeft te zien wat de directeur declareert.
E. Met betrekking tot de niet tussen partijen overeengekomen salarisverhogingen van [gedaagde in de hoofdzaak] heeft de kantonrechter opgemerkt dat Wooninvest, althans haar raad van commissarissen, dan maar beter had moeten opletten. De toelichting hierop van Wooninvest werd door de kantonrechter genegeerd. Op de opmerking van Wooninvest dat de arbeidsovereenkomst van [gedaagde in de hoofdzaak] niet door hem aan de salarisadministratie ter beschikking was gesteld, heeft de kantonrechter gereageerd met de opmerking dat niet iedereen in een organisatie alles hoeft te weten.
F. De kantonrechter heeft meegedeeld dat zij alle door Wooninvest gevorderde schadebedragen als niet onderbouwd zou doorstrepen en Wooninvest vervolgens weinig ruimte geboden om haar standpunt verder uit te werken. De kantonrechter heeft gezegd dat het te ingewikkeld is om alle bedragen uit een intern onderzoeks-rapport op te tellen. Zij heeft geen aandacht besteed aan de nadere toelichting van Wooninvest en de expliciete verwijzing naar de opgenomen totaaloptellingen.
G. Bij aanvang van de zitting heeft de kantonrechter aan partijen gevraagd of zij pleitaantekeningen hadden meegebracht. Toen Wooninvest naar de instructie in de oproepingsbrief verwees, heeft de kantonrechter opgemerkt dat advocaten zich daar toch niet aan hielden. De kantonrechter heeft vervolgens het overleggen van stukken, zoals ook in de oproepingsbrief was aangekondigd, ondanks het aanbod van Wooninvest daartoe, genegeerd.
4. Het standpunt van de kantonrechter
4.1 De kantonrechter heeft, samengevat, verklaard dat zij het geschil tussen Wooninvest [gedaagde in de hoofdzaak] de tijd en aandacht heeft gegeven die het verdiende en dat zij zich wel kritisch, maar niet vooringenomen en partijdig heeft opgesteld.
4.2 In reactie op de onderdelen van het verzoek heeft de kantonrechter het volgende verklaard.
A. Zij heeft niet gezegd dat de vordering niet voldoende was onderbouwd, daar deze uitgebreid was onderbouwd door middel van het strafdossier. Zij heeft wel gezegd dat uit de overgelegde stukken het vermoeden rijst dat [gedaagde in de hoofdzaak] gelden zou hebben ontvangen, maar dat zij daarvoor nog geen hard bewijs had aangetroffen. Naar aanleiding van hetgeen Wooninvest daaromtrent ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft de kantonrechter aan het eind van de zitting gezegd dat zij nogmaals het hele strafdossier zou lezen om te kijken of zij Wooninvest kon volgen in haar standpunt. De kantonrechter heeft Wooninvest niet afgekapt, maar een nadere toelichting op de voor de zitting overgelegde stukken leek haar niet nodig, omdat deze voor zich spraken.
B. Wooninvest is uitgebreid in de gelegenheid geweest haar standpunt toe te lichten. De kantonrechter heeft de stellingen van [gedaagde in de hoofdzaak] niet zonder meer geaccepteerd.
C. De kantonrechter heeft de toelichting van Wooninvest dat zij geen commercieel bedrijf is serieus genomen en in haar beoordeling meegenomen.
D. Er is tijdens de comparitie uitgebreid gesproken over het declaratiegedrag van [gedaagde in de hoofdzaak], dat blijkt ook uit het proces-verbaal.
E. De stukken van Wooninvest over de salarisverhogingen spraken voor zich en de stelling van Wooninvest dienaangaande was duidelijk. De kantonrechter heeft gevraagd hoe dergelijke verhogingen konden worden doorgevoerd zonder dat iemand dat in de gaten had. Wooninvest heeft daarop gereageerd.
F. De kantonrechter heeft alle vorderingen uit de dagvaarding besproken. Mr. Jonk vond dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd waren, waarop de heer [B] boos werd en riep dat hij nog een document kon overleggen waar alle bedragen in stonden, maar dat dat belachelijk was.
G. De kantonrechter heeft partijen gevraagd of zij pleitaantekeningen op schrift hadden gesteld omdat partijen dit nu eenmaal soms doen en omdat zij niet wist of mr. Verbeek, advocaat te Amsterdam, dat wellicht gewend was bij comparities. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor vonnis, omdat zij zich voldoende voorgelicht achtte. Wooninvest heeft ook niet om repliek verzocht. Anders dan gebruikelijk heeft de kantonrechter geen voorlopig oordeel gegeven, omdat de zaak niet eenvoudig was en zij er nog eens goed over wilde nadenken.
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 De rechtbank stelt voorop dat zij zich bewust is van de huidige praktijk van compareren in civiele zaken binnen deze rechtbank. Deze praktijk brengt met zich dat de zittingsrechter ter comparitie al een voorlopig oordeel kan geven over de zaak met als doel partijen beter hun kansen in te laten schatten en hen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken. In deze context bestaat een grote rechterlijke vrijheid om te reageren op de stellingen van partijen. Daarbij is onontkoombaar dat een partij kan worden geconfronteerd met een voorlopig oordeel dat voor hem onwelgevallig is.
5.3 Dat de kantonrechter tijdens de zitting van 20 april 2007 zich op onderdelen kritisch jegens partijen heeft uitgelaten, is in het licht van het bovenstaande onvoldoende om aan te nemen dat bij Wooninvest de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid is opgewekt. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de kantonrechter zich blijkens het proces-verbaal van de zitting niet alleen jegens de vordering van Wooninvest, maar ook jegens de reconventionele vordering van [gedaagde in de hoofdzaak] kritisch heeft opgesteld.
5.4 In het onderhavige geval is de rechtbank echter van oordeel dat de kantonrechter gedurende de loop van de comparitie enkele ongelukkige opmerkingen heeft gemaakt. Het gaat dan om de onder 3. genoemde opmerkingen met betrekking tot het strafrechtelijk bewijs en de getuigenverklaring (onder A), de hoogte van de onkostenvergoeding van € 500 per maand (onder C) en de inrichting van de organisatie van Wooninvest (onder D en E). Deze opmerkingen staan niet in het proces-verbaal van de zitting of in de handgeschreven aantekeningen van de griffiers, maar de kanton-rechter heeft niet weersproken dat zij opmerkingen van deze strekking heeft gemaakt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de kantonrechter deze opmerkingen daadwerkelijk heeft gemaakt. Deze opmerkingen geven naar het oordeel van de rechtbank blijk van een persoonlijke visie van de kantonrechter, die ter zake niet relevant was. De rechtbank acht het aannemelijk dat door evenbedoelde opmerkingen bij verzoekster daadwerkelijk de indruk is ontstaan dat de kantonrechter beduidend meer begrip had voor het standpunt van [gedaagde in de hoofdzaak] dan voor het standpunt van verzoekster. Gelet op het voorgaande heeft naar het oordeel van de rechtbank bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees kunnen ontstaan dat de kantonrechter jegens haar vooringenomenheid koesterde. Dat betekent dat, nu ook iedere schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient te worden vermeden, het verzoek tot wraking dient te worden toegewezen.
5.5 Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. [X.] toe;
bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak opnieuw een aanvang zal nemen met ingang van het moment waarop dit onderzoek door een andere rechter in de sector kanton van deze rechtbank, belast met de behandeling van civiele zaken, zal zijn hervat;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- verzoekster p/a haar raadsvrouwe mr. Verbeek;
- gedaagde in de hoofd[gedaagde in de hoofdzaak] p/a zijn raadsman mr. Jonk;
- de kantonrechter mr. [X.].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2007 door mr. E.R. Eggeraat, voorzitter, mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp en mr. E. Rabbie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Schaberg als griffier.